-
1 zuinig zijn
zuinig zijn -
2 zuinig zijn op
-
3 zuinig zijn met iets
mit etw. sparsam sein -
4 zuinig
♦voorbeelden:zuinig leven • être économezuinig zijn • regarder à la dépensezuinig met zijn woorden zijn • être chiche de ses paroleszuinig op iets zijn • ménager qc.zuinig op zichzelf zijn • se ménagerzuinig in het gebruik • économique (à l'usage) -
5 zuinig
♦voorbeelden:zuinig met zijn woorden zijn • be sparing with one's wordszuinig met iets omgaan/zijn • make something last/go a long wayzuinig op iets zijn • be careful about somethingzuinig op zichzelf zijn • go easy on oneselfzuinig in het gebruik • economical -
6 zuinig met zijn woorden zijn
zuinig met zijn woorden zijn -
7 zuinig met zijn woorden zijn
zuinig met zijn woorden zijnVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zuinig met zijn woorden zijn
-
8 zuinig op iets zijn
zuinig op iets zijnménager qc. -
9 zuinig op zichzelf zijn
zuinig op zichzelf zijn -
10 zuinig (moeten) zijn/leven
zuinig (moeten) zijn/levenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zuinig (moeten) zijn/leven
-
11 zuinig met iets omgaan/zijn
zuinig met iets omgaan/zijnmake something last/go a long wayVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zuinig met iets omgaan/zijn
-
12 zuinig op iets zijn
zuinig op iets zijnVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zuinig op iets zijn
-
13 zuinig op zichzelf zijn
zuinig op zichzelf zijnVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zuinig op zichzelf zijn
-
14 zuinig op iets zijn
etw. schonen [sparsam sein mit etw.] -
15 hij kreeg op zijn falie en niet zo zuinig ook!
hij kreeg op zijn falie en niet zo zuinig ook!Deens-Russisch woordenboek > hij kreeg op zijn falie en niet zo zuinig ook!
-
16 hij kreeg op zijn falie en niet zo zuinig ook
hij kreeg op zijn falie en niet zo zuinig ookVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij kreeg op zijn falie en niet zo zuinig ook
-
17 sparen
sparen♦voorbeelden:an nichts sparen • het aan niets laten ontbreken, op geen kosten kijkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 zuinig zijn (met) ⇒ ontzien, zuinig omspringen (met)♦voorbeelden: -
18 ménager
ménager1 [meenaazĵee],ménagère [meenaazĵer]♦voorbeelden:→ salon————————ménager2 [meenaazĵee]1 sparen ⇒ zuinig (aan)doen met, met mate gebruiken2 ontzien ⇒ voorzichtig omgaan met, met respect behandelen3 regelen ⇒ zorgen voor, bezorgen4 aanbrengen ⇒ plaatsen, maken♦voorbeelden:1 ménagez vos expressions! • let op uw woorden!ne pas ménager ses paroles • geen blad voor de mond nemenménager son temps • zijn tijd goed, optimaal gebruikenn'avoir rien à ménager • nergens op hoeven te letten→ monture2 zichzelf bezorgen ⇒ zorgen voor, gedaan krijgen♦voorbeelden:se ménager du temps • tijd vrij zien te makenv1) sparen, zuinig zijn (met)3) regelen4) aanbrengen, maken -
19 calculer
calculer [kaalkuulee]1 rekenen♦voorbeelden:→ machineII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (in)schatten ⇒ (be)ramen, taxeren3 overwegen ⇒ doordenken, afwegen♦voorbeelden:calculer que 〈+ aantonende wijs〉 • schatten, voorzien datv1) (be)rekenen2) zuinig zijn3) beramen4) overwegen -
20 geizen
geizen♦voorbeelden:1 mit jedem Pfennig geizen • elke cent twee keer omdraaien, op een cent doodblijven
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский
zuinig zijn
Страницы